
De vroegste beschavingen zagen vrede niet als de natuurlijke staat van de mensheid. In Mesopotamië was het conflict tussen stadstaten chronisch, en koningen schilderden zichzelf af als gekozen agenten van de goden die kosmische orde oplegden door middel van de strijd. De stele van Naram-Sin (CA. 2250 v.Chr.) toont de Akkadische heerser die boven zijn soldaten torent, vijanden onder zijn voeten vertrapt terwijl sterren naar beneden kijken — een beeld waar verovering en goddelijkheid samensmelten. Assyrische reliëfs uit Nineve gaan nog verder en beschrijven de verschrikkingen van veldtochten in opzettelijke details: belegeringen, schilfers, deportaties, hoog opgestapelde hoofden. Oorlog was theater, terreur en heilige plicht gecombineerd.

In Egypte werden veldtochten tegen Nubiërs of Hettieten omschreven als overwinningen van ma ‘ at — het kosmische evenwicht van orde tegen chaos. De beroemde inscripties van Ramses II in Abu Simbel verheerlijken de Slag bij Kades (1274 v.Chr.), hoewel de ontmoeting onbeslist was. Het verhaal onthult veel: de rol van de farao als krijger bevestigde zijn aanspraak op goddelijkheid, en de campagne zelf werd ingeschreven als eeuwig bewijs van goddelijke gunst.

De Griekse beschaving legde nieuwe betekenissen op oorlog. Homerus ‘ Ilias staat als de oorspronkelijke meditatie over glorie en verdriet in de strijd. Helden als Achilles en Hector bereiken onsterfelijkheid niet door vrede maar door de dood herinnerd. Eervol sterven was een manier om iemands naam voorbij de sterfelijkheid te schrijven. In de historische werkelijkheid leefden de Griekse stadstaten in bijna constante oorlog. De Perzische invasies van het begin van de 5e eeuw v.Chr. — afgeweerd bij Marathon (490 v. Chr.) en Salamis (480 v. Chr.) — gaven Athene en Sparta het gevoel de verdediging van de vrijheid tegen tirannie te belichamen. Toch keerde de Peloponnesische Oorlog (431-404 v.Chr.) dat visioen naar binnen. Thucydides beschreef niet alleen de botsing van wapens, maar ook de erosie van de moraal in Athene, en beschreef hoe burgeroorlog de buurman in vijand veranderde. Zijn werk blijft een van de meest doordringende analyses van hoe oorlog samenlevingen van binnenuit aantast.

Rome breidde de oorlog uit tot een keizerlijk systeem. Van de Punische oorlogen met Carthago tot de verovering van Gallië door Caesar, werd oorlog opgevat als een defensieve noodzaak, maar functioneerde als een meedogenloze expansie. De Slag bij Cannae (216 v.Chr.), waarbij Hannibal een Romeins leger van bijna 80.000 man vernietigde, liet een litteken achter dat zo diep was dat Romeinse historici het gebruikten als een afkorting voor ramp. Maar Rome paste zich aan, en veranderde verlies in discipline, overwinning in onvermijdelijkheid. De Romeinse triomf ritualiseerde oorlog, waarbij buit en gevangenen door de hoofdstad paradeerden. Zelfs toen Tacitus met bitterheid vastlegde dat de Romeinse verovering “een woestijn maakt en het vrede noemt”, verheerlijkte de ideologie van het Rijk de oorlog als het instrument van de beschaving.

Toen het West-Romeinse Rijk viel, brak de oorlog uit in feodale vormen. De heren verzamelden kleine troepen die gebonden waren door persoonlijke loyaliteit; het slagveld was vaak een verlengstuk van de huishoudelijke verplichting. Toch heeft het christendom in deze eeuwen de morele interpretatie van oorlog hervormd. Augustinus ‘ stad van God legde het kader van de rechtvaardige oorlog vast: veldtochten moeten door de juiste heersers worden geautoriseerd, gericht zijn op gerechtigheid en in gedrag worden beperkt. Deze leer verschafte een ethische steiger voor een wereld die geweld niet kon opgeven.

Ridderschap ontstond als zowel militaire kaste als cultureel ideaal. De bereden ridder, zwaar bewapend en gebonden aan loyaliteitscodes, werd de centrale figuur van de middeleeuwse verbeelding. Ridderlijkheid veranderde de strijd in rituele eer: toernooien, wedstrijden en heraldiek veranderden geweld in spektakel. Literatuur zoals het lied van Roland en de Arthurische cyclus verheerlijkte moed, loyaliteit en geloof, en verankerde oorlog in een verhaal van deugd.

De kruistochten (1096-1291) hebben dit wereldbeeld dramatisch uitgebreid. De oproep van paus Urbanus II om Jeruzalem te bevrijden, veranderde de oorlog in een pelgrimstocht met een zwaard. Degenen die in kruistochten stierven, kregen de belofte van vergeving van zonden, waardoor de strijd in sacrament werd veranderd. Kronieken beschrijven ridders die onder het kruisteken marcheerden, overtuigd dat ze niet alleen voor land vochten maar voor de eeuwigheid. De verovering van Jeruzalem in 1099, gevolgd door de brutale slachting van de inwoners.

Maar onder de praal lag verwoesting. De Honderdjarige Oorlog (1337-1453) tussen Engeland en Frankrijk duurde meer dan een eeuw en verteerde boeren en steden in golven van verwoesting. De Slag bij Agincourt (1415) onthulde zowel de glorie van ridderlijke moed als de nutteloosheid van gepantserde cavalerie voor vuurgevechten van boogschutters. De kronieken van Jean Froissart, hoewel feestelijk, beschrijven ook de verbranding van Europese dorpen, de hongersnood van gewone mensen en het eindeloze lijden van mensen buiten de adellijke rangen. Tegen het einde van de Middeleeuwen was de oorlog nog steeds verheven, maar twijfel was begonnen de glamour ervan te corroderen.

De Renaissance verlegde de fundamenten opnieuw. Monarchen zoals Franciscus I van Frankrijk of Hendrik VIII van Engeland centraliseerden de macht en zetten professionele legers op die feodale heffingen in het niets deden. Machiavelli, in De Prins (1513), ontnam illusies: de eerste zorg van De heerser moet altijd de kunst van de oorlog zijn. Verwaarlozen betekende ruïne. Niet langer in de eerste plaats als goddelijk mandaat, werd oorlog het essentiële ambacht van staatsmanschap.

Kruit verbrijzelde oude bevelen. Bij Pavia (1525) decimeren Spaanse archebusiers de Franse cavalerie, wat de schemering van de Ridder aangeeft. Kanonnen maakten kastelen tot puin en versterkingsingenieurs herontwierpen steden tot stervormige bastions. De oorlogvoering werd steeds technischer.

De Dertigjarige Oorlog (1618-1648) illustreerde zowel het destructieve potentieel als het opkomende moderne systeem. Aanvankelijk een religieuze strijd tussen katholieke en protestantse Staten, breidde het zich uit tot een continentaal conflict waarbij Spanje, Frankrijk, Zweden en het Heilige Roomse Rijk betrokken waren. Hele gebieden van Duitsland werden ontvolkt; hongersnood en Pest volgden de legers. De wreedheid van huurlingen, die vaak onbetaald waren en van buit leefden, schrok de waarnemers. Uit deze ramp ontstond de Vrede van Westfalen, die de soevereiniteit van staten erkende en een internationale orde creëerde die oorlog behandelde als een kwestie van machtsverhoudingen in plaats van goddelijk oordeel. De zaden van de moderne diplomatie werden gezaaid in de as van verwoesting.

De 18e eeuw bracht een nieuwe sfeer. Filosofen van de verlichting richtten sceptische ogen op koningen en generaals. Voltaire bespotte de pracht van commandanten die menigten opofferden in dynastieke ruzies. Montesquieu onderzocht de structurele oorzaken van conflicten, terwijl Rousseau erop stond dat gewone mensen zelden elkaar wilden doden — oorlogen waren de projecten van heersers, niet van Naties.

Dit was ook het tijdperk van beperkte oorlogen, waarbij dynastieke Staten vochten om gebieden of opvolging zonder hele samenlevingen te mobiliseren. Veldslagen als Blenheim (1704) of Rossbach (1757) waren beslissend maar relatief beperkt in vergelijking met de rampen die eerder waren gekomen. Frederik de grote van Pruisen belichaamde de paradox: soldaat-koning en “verlichte despoot”, filosoof en veroveraar.

Immanuel Kant stelde zich in zijn essay Perpetual Peace uit 1795 de afschaffing van de oorlog voor door middel van republikeinse grondwetten, handel en Internationale Federatie. Voor het eerst kreeg het idee dat de mensheid verder zou kunnen gaan dan oorlog filosofische ernst. Maar in dezelfde periode brak de Franse Revolutie en de Napoleontische oorlogen uit, waarbij hele naties werden gemobiliseerd en werd aangetoond dat de droom van de verlichting van rationele orde campagnes van ongekende omvang kon voortbrengen.

De Franse Revolutie introduceerde de levée en masse-universele dienstplicht-het transformeren van legers in belichamingen van het volk. Napoleon gebruikte deze energie, marcheerde door Europa en liet zowel glorie als ondergang achter. Veldslagen als Austerlitz (1805) of Waterloo (1815) werden niet alleen symbolen van generaals maar van Naties. Oorlog was niet langer alleen de zaak van heersers, maar de smeltkroes van nationale identiteit.

De romantiek vierde het offer van de krijger als subliem. Dichters zoals Byron, die zelf stierf in de Griekse Onafhankelijkheidsoorlog, verheven de strijd als de proeftuin van vrijheid en passie. Schilders vulden doeken met storm en vuur, en behandelden de strijd als een schouwspel van de ziel.

In deze wereld stapte Carl von Clausewitz. Clausewitz, een Pruisische officier die de Napoleontische oorlogen uit de eerste hand beleefde, schreef over oorlog (posthum gepubliceerd in 1832), de meest invloedrijke verhandeling over het onderwerp. Hij verklaarde dat oorlog de voortzetting van de politiek is met andere middelen — een rationeel instrument gevormd door het samenspel van geweld, toeval en beleid. Zijn “opmerkelijke Drie-eenheid” Passie, onzekerheid en rationele berekening beschreef oorlog als een dynamisch fenomeen in plaats van een vaste essentie. Waar de ouden de heilige plicht zagen en de romantici het lot zagen, onthulde Clausewitz oorlog als een politieke daad die verstrikt was in de menselijke natuur zelf. Zijn ideeën zijn nog steeds de leidraad voor strategen.

De 19e eeuw was ook getuige van industriële versnelling. Spoorwegen maakten snelle troepenbewegingen mogelijk; De Telegraaf maakte communicatie over afstanden mogelijk. De Amerikaanse Burgeroorlog (1861-1865) onthulde de omvang van de industriële slachting: alleen al in Gettysburg vielen er meer dan 50.000 in drie dagen. De Frans-Pruisische Oorlog (1870-71) introduceerde moderne artillerie en nationale mobilisatie, waardoor de machtsbalans van Europa werd hervormd. Tegelijkertijd hebben humanitaire inspanningen wortel geschoten: de conventies van Genève en het Internationale Rode Kruis hebben de geboorte van het Internationaal Humanitair Recht gemarkeerd.

De Eerste Wereldoorlog markeerde een breuk. De loopgraven van het Westelijk Front slokten miljoenen op, terwijl nieuwe technologieën — machinegeweren, gifgas, tanks — slachtpartijen op industriële schaal veroorzaakten. Alleen al de Somme (1916) kostte meer dan een miljoen slachtoffers. De oorlogsdichters van Groot-Brittannië, zoals Wilfred Owen en Siegfried Sassoon, namen de desillusie vast: niet langer glorie maar “het medelijden van de oorlog.”

De Tweede Wereldoorlog breidde de horror uit. Zorgvuldig geplande blitzkrieg-campagnes hebben Staten in weken omvergeworpen, terwijl total war hele bevolkingsgroepen mobiliseerde. De Einsatzgruppen toonden het vermogen van oorlog tot genocide aan, terwijl de atoomvernietiging van Hiroshima en Nagasaki in 1945 de mogelijkheid van planetaire vernietiging onthulde. Clausewitz ‘ axioma bleef waar-politiek dreef oorlog-maar de politieke inzet had existentiële proporties bereikt.

De Koude Oorlog institutionaliseerde permanente militarisering. Nucleaire afschrikking hield supermachten tegen directe conflicten, maar proxy-oorlogen in Korea, Vietnam, Afghanistan en elders veroorzaakten verwoesting. Oorlog was altijd aanwezig, maar altijd in de schaduw van het ondenkbare.

In de 21e eeuw is oorlog paradoxaal geworden. Geavanceerde samenlevingen ervaren het vaak op afstand — uitgevoerd door professionele soldaten, drones, satellieten en cyberwapens. Televisie en digitale media veranderen gevechten in spektakels voor een wereldwijd publiek. Voor de bevolking in Oekraïne, Syrië, Irak of Palestina blijft oorlog echter onmiddellijk: bommen, honger, ontheemding.

Het publieke debat heeft een diepe ambivalentie. Instellingen zoals de Verenigde Naties veroordelen alle agressie en doen erbarmelijke pogingen om de status quo te behouden, terwijl het humanitaire recht zich blijft uitbreiden. Toch worden interventies omschreven als noodzakelijk voor veiligheid of mensenrechten, waardoor oorlogen worden gevoerd in naam van het “voorkomen” van ergere verschrikkingen. Het kader van Clausewitz resoneert nog steeds, maar de vage lijnen van asymmetrisch conflict, terrorisme en cyberoorlog dagen de toepassing ervan uit.

Kunst en cultuur weerspiegelen deze dissonantie. Films wisselen af tussen kritiek (Apocalypse Now, Paths of Glory) en spektakel (Saving Private Ryan, talloze actiefranchises). Videogames maken gevechtsentertainment, zelfs als nieuwsbeelden echte vernietiging laten zien. Oorlog bestaat vandaag zowel als grimmige realiteit als als verhandelde ervaring.

Door de millennia heen is de menselijke perceptie van oorlog verschoven van heilige plicht naar rationeel instrument, van Nationaal lot naar existentiële bedreiging. Voor de Sumerische koning, de Egyptische farao, de Homerische held, was de strijd de weg naar goddelijke goedkeuring of eeuwige roem. Voor de middeleeuwse ridder was het een podium van eer en redding. Voor de vroege moderne vorsten was het een ambacht van bestuur. Voor de verlichting was het een irrationele plaag om bekritiseerd te worden. Voor de romantici was het een subliem spektakel; voor de militairen zoals Clausewitz was het de geïncarneerde politiek. In de twintigste eeuw werd oorlog industriële horror, genocidale afgrond en nucleaire schaduw.

In het heden wordt oorlog tegelijkertijd veroordeeld en genormaliseerd, ver weg maar dichtbij, abstract maar intiem. De perceptie ervan weerspiegelt de samenlevingen die het bestrijden: hun waarden, hun angsten, hun technologieën, hun filosofieën. De veranderende betekenis van de geschiedenis van de oorlog is in werkelijkheid de geschiedenis van de mensheid zelf die de gevolgen van haar macht onder ogen ziet.
Ostmann
(Via: https://fashfront.org/threads/the-shifting-mirror-of-war.1032/ op 2 september 2025)