
B. R. Myers ‘ the Cleanest Race: How North Koreans See Themselves – and Why It Matters is een boek dat zijn lezers vraagt om Noord-Korea niet te zien als een geopolitieke puzzel, een mislukte economie of een eigenaardig overblijfsel van de Koude Oorlog, maar als een cultuur met zijn eigen mythen, verhalen en ideologische patronen. Myers dringt erop aan om te beginnen met propaganda—de romans, tijdschriften, films, kinderverhalen, posters en toespraken die Noord-Koreanen zelf elke dag consumeren. Hij doet dit omdat hij gelooft dat geleerden en journalisten het land consequent verkeerd hebben geïnterpreteerd door deze teksten te verwaarlozen of ze als zinloos af te wijzen. De leidende overtuiging van het boek is dat propaganda geen triviale accessoire aan de macht is, maar de duidelijkste openbaring van hoe het regime wil dat zijn burgers zichzelf en hun plaats in de wereld voorstellen. Wanneer Myers deze propaganda serieus neemt en zorgvuldig leest, komt er een wereldbeeld naar voren dat heel anders is dan het wereldbeeld dat buitenstaanders gewoonlijk aannemen.

De heersende opvatting is al lang dat de Democratische Volksrepubliek Korea in wezen een communistische staat is. Het wordt beschreven als stalinistisch, marxistisch-leninistisch of Juche-gebaseerd, zijn leiderscultus wordt behandeld als een georiënteerde uitloper van Sovjet-persoonlijkheidscultussen. Myers vindt deze foto misleidend. De taal van het marxisme, zo betoogt hij, speelt slechts een oppervlakkige rol in het Noord-Koreaanse discours. Termen als” klassenstrijd “en” socialisme ” verschijnen af en toe, vaak wanneer Noord-Korea zich aan de buitenwereld moet presenteren als onderdeel van een communistisch blok. Maar als men kijkt naar het culturele materiaal dat gericht is op Noord-Koreanen zelf, zijn deze marxistische categorieën dun en inconsistent. Ze structureren niet de verhalen die kinderen worden geleerd, de beelden die films herhalen of de metaforen die kranten verzadigen. In plaats daarvan is de dominante taal die van ras, zuiverheid, reinheid en besmetting.

Een Noord-Koreaanse bajonet snijdt door een Japanse soldaat en een Amerikaanse soldaat met een teken van de militaire demarcatielijn die de twee Korea ‘ s scheidt, zoals de slogan luidt: “dood aan de vijanden van de eenwording! (통일의 원쑤들에게 죽음을!)”
In de Noord-Koreaanse propaganda wordt het Koreaanse volk consequent beschreven als onschuldig, kinderlijk, moreel superieur en fysiek mooi. Zij zijn het “schoonste ras”, de zuiverste mensen op aarde, wier deugden aangeboren zijn. Tegelijkertijd worden ze afgeschilderd als uniek kwetsbaar, weerloos tegen de corruptie en vervuiling van buitenstaanders. Buitenlanders, vooral Amerikanen en Japanners, verschijnen als groteske karikaturen, corrupt, decadent en smerig. Vooral Amerikanen worden afgebeeld als wellustig, met een vieze mond, verslaafd aan alcohol, ziek, bruut en beledigend voor vrouwen, die drugs, pornografie en degradatie brengen waar ze ook gaan. Hun dreiging is niet alleen die van militaire macht, maar van morele besmetting. De Verenigde Staten Van Amerika zijn de grote bron van vuil dat de ongerepte onschuld van het Koreaanse volk dreigt te bezoedelen. Japan, dat bekend staat om zijn koloniale heerschappij, wordt afgebeeld als een overtreder, een kracht van verontreiniging. Daarentegen is de Republiek Zuid-Korea niet de echte vijand, maar een broer of zus die is gecorrumpeerd door buitenlandse bezetting, nog steeds Koreaans in hart en nieren, nog steeds verlosbaar als ze eenmaal bevrijd is van vervuiling.

Deze symbolische geografie van zuiverheid en besmetting verklaart waarom de cultus van leiderschap in Noord-Korea de vorm aanneemt die het heeft. Kim Il Sung, en later Kim Jong Il, worden niet in de eerste plaats geprezen als revolutionaire theoretici of intellectuelen. In tegenstelling tot Vladimir Lenin, Jozef Stalin of Mao Zedong worden zij niet gepresenteerd als denkers die hebben bijgedragen aan de wetenschap van het marxisme. In plaats daarvan worden ze afgebeeld als ouderlijke figuren, bewakers die het kinderlijke Koreaanse volk beschermen tegen gevaar. De leider is de liefdevolle Vader en, in sommige beelden, zelfs de verzorgende moeder die voedsel, zorg en bescherming biedt. Zijn grootheid ligt niet in theoretisch inzicht, maar in onvermoeibare waakzaamheid, in zijn bereidheid om zichzelf op te offeren om de natie schoon te houden. In posters, films en verhalen wordt de leider afgebeeld als de figuur die gevaar absorbeert en vervuiling afwijkt, waardoor de onschuld van het ras wordt behouden.
Wat Myers ‘ argument bijzonder verbazingwekkend maakt, is zijn bewering over de oorsprong van deze ideologie. Hij stelt dat de grondleggingsideologie van Noord-Korea geen inheemse vorm van marxisme is, noch zelfs een organische uitbreiding van het traditionele Koreaanse Confucianisme, maar eerder een directe aanpassing van het raciaal-nationalistische wereldbeeld van keizerlijk Japan. Onder Japanse koloniale heerschappij werden Koreanen gebombardeerd met propaganda die het Japanse ras als zuiver, kinderlijk, onschuldig en uniek deugdzaam verheerlijkte, terwijl de keizer als de welwillende vader en beschermer werd gepositioneerd. Myers laat zien dat de Noord-Koreaanse propaganda na de bevrijding deze ideologische structuur niet zozeer verwierp als opnieuw gebruikte. De rollen werden eenvoudig opnieuw toegewezen: waar de Japanse propaganda het Yamato-ras als het zuiverste had beschreven, beschreef de Noord-Koreaanse propaganda nu het Koreaanse ras in die termen. Waar de Japanse keizer was verheven als de bewaker van raciale zuiverheid, werd Kim Il Sung nu op precies dezelfde manier afgebeeld. De ideologische steiger bleef Japans; het kreeg gewoon een Koreaans gezicht.

Deze bewering is een van de meest controversiële maar ook een van de meest verhelderende aspecten van het boek. Het verklaart waarom de Noord-Koreaanse ideologie niet veel lijkt op het orthodoxe marxisme, maar in plaats daarvan lijkt op fascistisch racisme. Het verklaart ook de eigenaardige emotionele toon van de Noord-Koreaanse propaganda, die niet revolutionair of proletarisch is, maar sentimenteel en ouderlijk. De figuur van de leider als een beschermende ouder, de herhaalde afbeelding van het volk als onschuldige kinderen, de obsessie met zuiverheid en reinheid—al deze echo ‘ s van de ideologische tropes van keizerlijk Japan, maar met de symbolen opnieuw gecodeerd voor een Koreaans publiek. Myers stelt dat deze continuïteit niet toevallig is. Koreanen onder Japanse heerschappij hadden deze beelden tientallen jaren lang geabsorbeerd, en toen Kim Il Sung zijn regime consolideerde, was het natuurlijk om voort te bouwen op bekende tropes die resoneerden met de verbeelding van mensen. Het resultaat is een ideologie die oppervlakkig socialistisch lijkt, maar in feite een mutatie is van het Japanse Keizerlijke racisme.

Om dit punt te illustreren, blijft Myers stilstaan bij de beelden van kinderen in de Noord-Koreaanse culturele productie. In talloze verhalen wordt het Koreaanse ras vertegenwoordigd door de figuur van een kind: onschuldig, mooi, vertrouwend, maar in nood van bescherming. Buitenlanders zijn ondertussen de corrupteurs die het kind verleiden met snoep, sigaretten of luxe. De morele les is dat het kind weerstand moet bieden, maar het is ook duidelijk dat het kind niet alleen kan weerstaan. Alleen de waakzaamheid van de leider zorgt voor veiligheid. Deze structuur, zo betoogt Myers, is grotendeels geleend van Japanse oorlogspropaganda, waarbij het Japanse volk werd afgebeeld als kinderlijk en zuiver, en de keizer als hun beschermvader. Noord-Korea plaatste zich gewoon in de rol die ooit door Japan werd ingenomen, waarbij het koloniale verhaal werd omgedraaid terwijl het zijn ideologische skelet behoudt.

De cultus van de leider is ook logischer als het in dit licht wordt gezien. Als de ideologie werkelijk marxistisch-leninistisch was, zou men verwachten dat de leider verheerlijkt zou worden als een denker, een theoreticus of een revolutionaire commandant. Toch wordt Kim Il Sung zelden in deze termen afgebeeld. In plaats daarvan wordt hij geprezen voor zijn mededogen, zijn ouderlijke liefde, zijn zelfopoffering. Ook Kim Jong Il erfde deze ouderlijke beeldspraak, afgebeeld als eindeloos toegewijd aan het welzijn van zijn volk. Dit is precies dezelfde structuur die keizerlijk Japan gebruikte om de keizer te verheerlijken. Myers suggereert dat dit de reden is waarom externe analisten consequent verbijsterd zijn door de sekte. Ze hebben geprobeerd het uit te leggen als een uitvloeisel van Koreaanse kinderlijke vroomheid of als een overdreven versie van Stalins cultus, maar in feite is het dichtstbijzijnde model Japans. De “beste leider” is minder een Stalinistische dictator dan een Koreaanse Keizerfiguur, die wordt gecast als de redder van het zuiverste ras op aarde.

Een vuist breekt Amerikaanse, Zuid-Koreaanse en Japanse soldaten en een muur die de twee Korea ‘ s scheidt. De slogan luidt: “streng straffen de machten die de verdeling van het schiereiland duwen! (분렬주의 세력을 단호히 징벌하자!”)
Myers versterkt dit argument door te wijzen op de manier waarop buitenlandse vijanden worden vertegenwoordigd. In de marxistische propaganda wordt de vijand meestal in klassentermen afgebeeld: kapitalisten, grootgrondbezitters, burgerlijke uitbuiters. Maar in Noord-Korea is de vijand niet de bourgeoisie, maar de buitenlander. De Amerikaanse soldaat is niet de kapitalistische baas maar het zieke, wellustige roofdier. De Japanners zijn niet de bourgeoisie, maar de rassenschenders. De termen zijn biologisch en moreel, niet economisch. Dit onthult opnieuw de erfenis van het Japanse Keizerlijke discours, dat geobsedeerd was door zuiverheid en besmetting in plaats van klassenstrijd. De vijanden van Noord-Korea zijn extern en raciaal, niet intern en economisch.
De samenhang van dit systeem wordt vooral duidelijk, zo betoogt Myers, wanneer men kijkt naar Hoe Zuid-Korea wordt afgebeeld. Als het Noord-Koreaanse wereldbeeld echt marxistisch was, zouden Zuid-Koreanen worden omschreven als klassenvijanden, medewerkers van het kapitalisme. Maar in plaats daarvan worden ze afgebeeld als slachtoffer broers en zussen, medelijden in plaats van gehaat. Hun ware essentie is nog steeds puur en Koreaans, maar ze zijn Vervuild door de Amerikaanse bezetting. Ze moeten worden gereinigd, niet vernietigd. Dit is in overeenstemming met het raciaal-nationalistische kader, waarin Koreanen één familie zijn, één bloed, inherent deugdzaam, slechts bedreigd door buitenlandse besmetting.

Ostmann
(Via: https://fashfront.org/threads/the-cleanest-race.1222/ op 15 september 2025)